Klik hier om uw eigen tekst toe te voegen
ACTUEEL
‘We kunnen alleen met afschuw, berouw en schaamte naar het slavernijverleden kijken’
1 juli 2021 – Vandaag was de Nationale herdenking van het Nederlandse slavernijverleden. Met twee indringende toespraken, een van minister Ollongren van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en een van Femke Halsema, burgemeester van Amsterdam. Burgemeester Halsema bood namens Amsterdam excuses aan voor de betrokkenheid van het toenmalige stadsbestuur bij de wereldwijde slavenhandel en slavernij.
Beide toespraken geven we hier integraal weer:
Toespraak minister Ollongren: “Afschuw, berouw en schaamte”
Het is een logo met drie letters, gemaakt van ijzer en zo’n 4 centimeter groot. ‘WIC’ staat erop. Met dit brandijzer liet de West-Indische Compagnie tot slaaf gemaakte mannen, vrouwen en kinderen brandmerken. Als vee.
Dit gebeurde door hun huid met olie in te smeren en het hete ijzer op het lijf te drukken. De sissende wond werd vervolgens met citroensap en buskruit schoongemaakt. Wie dit overkwam, was voortaan eigendom van iemand anders en direct herkenbaar bij een ontsnappingspoging.
Tot slaafgemaakte mensen verloren niet alleen hun lichaam. Ze raakten ook hun naam kwijt. De Afrikaanse naam die je ouders je in liefde hadden gegeven, maakte meestal plaats voor een nieuwe, die voor de slavenhouder makkelijk uit te spreken was. Voortaan heette je Klaas, Jan of Eva.
Wie werd doorverkocht aan een volgende slavenhouder kreeg dikwijls weer een andere naam. Een nieuw logo werd op je lichaam gebrand. Een slaafgemaakte was niet meer dan handelswaar.
Elf miljoen tot slaaf gemaakte mensen werden weggevoerd naar de andere kant van de Atlantische Oceaan. Zo’n 445.000 van hen kwamen terecht in de Nederlandse koloniën. Een onbekend aantal anderen overleed onderweg.
Vandaag herdenken en vieren we dat Nederland 158 jaar geleden, op 1 juli 1863, de slavernij officieel afschafte in Suriname en de voormalige Nederlandse Antillen. Al was het toen nog niet echt voorbij. Mensen moesten nog tien jaar op de plantages blijven werken.
We kunnen alleen met afschuw, berouw en schaamte naar het slavernijverleden kijken. Een verleden waarmee we allemaal verbonden zijn. Bewust of onbewust. Duidelijk of juist verborgen in een onbekende familiegeschiedenis.
Het is geen teken van zwakte om ons hiervan rekenschap te geven. Zo toont een democratie juist haar kracht. Door ons verleden onder ogen te zien, kunnen we onze toekomst veranderen. Dat is geen luxe, maar een noodzaak.
‘Geen volk kan tot volle wasdom komen, dat erfelijk met een minderwaardigheidsgevoel belast blijft’, schreef Anton de Kom.
De Kom wees ons op de gruwelen van slavernij en racisme, maar werd zelf niet goed behandeld door de Nederlandse overheid.
Daarom verdient hij eerherstel.
Drie jaar geleden stond ik ook op deze plek. Als ik terugkijk, zie ik welke stappen er sindsdien zijn gezet. Ik zie ook hoeveel er nog moet gebeuren.
Na de gewelddadige dood van George Floyd gingen vorig jaar tientallen miljoenen mensen wereldwijd de straat op. Ook in Nederland. Zij maakten duidelijk dat het gif van racisme nog altijd niet is verdwenen uit onze samenleving. Een discussie ontbrandde, die niet meer zal doven.
Niemand wil racist worden genoemd, maar daarmee kunnen we racisme en discriminatie niet wegredeneren. Soms zijn de haat en de vooroordelen makkelijk aan te wijzen. Veelal ligt het subtieler.
De zoveelste afwijzing voor een stage of baan.
Geweigerd worden bij de deur van een club.
Bewakers die je volgen in een winkel.
De ketens zijn toen gebroken, maar er is nog steeds een lange weg te gaan. Daarbij moeten we als overheid voorop lopen. Signalen uit de samenleving over openlijke en verhulde vormen van uitsluiting en marginalisatie, gaan we onderzoeken en bestrijden.
Dat doen we met de hulp van een Staatscommissie en een Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme.
Ook willen we in 2023 groots en waardig herdenken dat de slavernij 150 jaar daarvoor, in 1873, daadwerkelijk voorbij was.
Vandaag presenteerde het Adviescollege dialoog slavernijverleden, dat door het kabinet is ingesteld, zijn advies. Het roept op het slavernijverleden onderdeel uit te laten maken van ons collectieve geheugen:
- met onderzoek naar de rol van de nationale overheid
- onderwijs en
- een aan slavernij gewijd museum.
- Ook vraagt het college om een nationale herdenkingsdag.
- Niet in de laatste plaats wil het Adviescollege excuses van de overheid.
Deze adviezen zijn belangwekkend en niet mis te verstaan. Daar kunnen we niet omheen. Ze sluiten aan bij de urgentie die ik voel. Amsterdam, Rotterdam en Utrecht deden al historisch onderzoek. Den Haag is het van plan. Ook riepen de wethouders van de vier grote steden samen op tot een nationale dag ter herdenking van het slavernijverleden.
Door te herdenken, kunnen we vooruit kijken en ons verbinden aan een samenleving waarin geen ruimte is voor racisme en kansenongelijkheid. Maar terugkijken betekent meer dan het verleden onderzoeken. Het betekent ook verantwoording afleggen.
Momenteel is in het Rijksmuseum een indrukwekkende tentoonstelling te zien die het slavernijverleden tastbaar maakt. Daar ligt ook het brandijzer waar ik aan het begin over sprak.
Ik realiseer me dat de pijn die het ijzer veroorzaakte nog niet is verdwenen. Dat de wonden die het toebracht nog niet zijn geheeld. Het is een proces dat vele generaties duurt.
De filosoof Augustinus schreef ruim 1600 jaar geleden: ‘Hoop heeft twee prachtige dochters, woede en moed. Woede over de dingen zoals ze zijn en moed om te geloven dat ze niet zullen blijven zoals ze zijn.’
Ik denk inderdaad dat het zo werkt.
Om samen verder te komen, moet er ruimte zijn voor beide.
Ruimte voor woede over een pijnlijk verleden.
Voor woede over de ongelijkheid die nog altijd bestaat.
Voor woede over veranderingen die te langzaam gaan.
Maar ook moed hoort erbij.
Moed om de woede en pijn van de ander te erkennen.
Moed om ons gezamenlijke verleden onder ogen te zien.
Moed om het gesprek met elkaar aan te gaan.
Want dat is waar het uiteindelijk om draait. We moeten niet tegenover, maar naast elkaar staan. We moeten leren door de ogen van de ander naar de wereld te kijken. Elke dag weer, hoe moeilijk en pijnlijk dat soms is.
Ik dank u zeer voor uw aandacht.
Toespraak burgemeester Halsema: “Excuses van Amsterdam”
In ons stadsarchief zijn notariële akten bewaard van rijke Amsterdamse bestuurders en kooplieden uit de 18e eeuw. Een paar jaar geleden werd mij daar een akte voorgelezen van een koopman die destijds op de terugweg van Suriname naar Nederland stierf. Dit had hij bij zich: ‘Twee zilveren horloges, een blik chocolade, boeken, tafelkleden, een bed, en (…) een ‘swarte slaaven jongen’, met een rokbroek, een sjaaltje en een rood mutsje.’
Als de misdaden te groot zijn, als zij nauwelijks te bevatten zijn in hun gruwelijkheid, kan een bijna terloops detail, een klein fragment de poort openen naar onze menselijkheid.
Een naamloos jongetje met een rode muts, zonder ouders of familie, alleen en waarschijnlijk doodsbang.
Tegelijk kan geen fragment of detail de misdaad tegen de menselijkheid die de slavernij was verzachten. Tussen 1500 en 1880 vielen ten minste 12,5 miljoen mensen aan de trans-Atlantische slavenhandel ten prooi. Zij werden uit hun huizen gesleurd, families werden uiteengereten, hun vrijheid werd vermorzeld. Mensen werden beroofd van hun familienamen, van hun geschiedenis, hun identiteit. Zij werden vernederd, geslagen, vermoord. Hoeveel tot slaafgemaakten het leven lieten door uitputting en geweld weten wij niet. Wel weten we dat ongeveer 2 miljoen mensen die in Afrika werden ingescheept de reis niet overleefden.
De provincie Holland was een grote speler in de handel en uitbuiting van slaafgemaakten. In de 18e eeuw kwam 40 procent van de economische groei voort uit slavernij.
En in Amsterdam verdiende bijna iedereen aan de kolonie Suriname. Het stadsbestuur, dat mede-eigenaar en bestuurder van de kolonie was, voorop. Bovendien, als economische grootmacht hadden stadsregenten zitting in het bestuur van de West-Indische en de Verenigde Oost-Indische compagnie. Kooplieden bevoeren de zeeën, verhandelden specerijen even gemakkelijk als tot slaafgemaakte mensen. De schepen in de havens, de pakhuizen lagen vol met goederen van ver. Grachtenhuizen werden rijk versierd, in de gevels werd het trotse bezit van bestuurders en kooplieden gemetseld, op portretten, schutterstukken en stadsgezichten werd de macht geëtaleerd.
Deze geschiedenis heeft een erfenis achtergelaten in onze stad. Groots en zichtbaar in de historische grachtengordel en de rijkdom van kunst. Veel minder zichtbaar – en lange tijd genegeerd – in de uitbuiting toen en de ongelijkheid van nu.
De stadsbestuurders en regenten die destijds uit winstbejag en machtshonger deelnamen aan de handel in tot slaafgemaakten, verankerden daarmee ook een systeem van onderdrukking op basis van huidskleur en ras.
Het verleden waaruit onze stad ook nu nog haar onmiskenbare handelsgeest put is dan ook ondeelbaar met het hardnekkige en nog altijd woekerende racisme.
Langzamerhand wordt onze geschiedschrijving, het zicht op onze erfenis, meer compleet. Dat danken wij aan de velen die in slavernij leefden – en aan hun kinderen en kinds-kinderen – die weigerden om alleen slachtoffer te zijn. Die zich niet lieten breken, die verzet pleegden. Het zijn de helden van toen: Baron, Boni, Joli Coeur, Tula. Toen en nu zijn mensen altijd in verzet geweest – in west, in oost en hier. Met moed en vastberadenheid hebben zij hun stemmen gebruikt, luider en luider, zijn zij nooit verstomd, tot dat zij werkelijk werden gehoord. En onder hen de vele wetenschappers, activisten, kunstenaars die in de archieven, in musea, in voorstellingen achterstallig onderhoud aan de collectieve herinnering van onze stad hebben gepleegd.
Dat werk is niet af, maar het is nu tijd voor het stadsbestuur om conclusies te trekken. Het is tijd om het grote onrecht van de koloniale slavernij te metselen in de identiteit van onze stad. Met een ruimhartige en onvoorwaardelijke erkenning. Omdat wij een overheid willen zijn van diegenen bij wie het verleden pijn doet en de doorwerking van dat verleden een last is. Een overheid voor alle Amsterdammers.
In 2019 nam de meerderheid van onze gemeenteraad het initiatief om de Amsterdamse betrokkenheid bij de commerciële koloniale slavernij te onderzoeken. Dat onderzoek toont aan dat die betrokkenheid vanaf het eind van de zestiende eeuw tot ver in de negentiende eeuw direct, wereldwijd, grootschalig, veelzijdig en langdurig was.
Geen enkele nu levende Amsterdammer heeft schuld aan het verleden.
Als bestuur nemen wij wel onze verantwoordelijkheid hiervoor. Dit stadsbestuur staat in een ononderbroken lijn met het bestuur van haar voorgangers. Ook met die regenten en burgemeesters, wier handelen wij verafschuwen. Wij streven naar een rechtvaardige omgang met onze geschiedenis. Verzoening, rond een gedeeld verleden maakt ruimte voor een gezamenlijke toekomst.
Voor de actieve betrokkenheid van het Amsterdamse stadsbestuur bij het commerciële systeem van koloniale slavernij en de wereldwijde handel in tot slaafgemaakten bied ik, namens het college van burgemeester en wethouders, excuses aan.
Foto minister Ollongren: Arenda Oomen
Foto burgemeester Halsema: beeld NOS
Bronnen
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
1 juli 2021, toespraak
Gemeente Amsterdam
1 juli 2021, toespraak
Zie ook
Tentoonstelling Slavernij
in het Rijksmuseum
tot en met 29 augustus 2021