BARMHARTIGHEID
Essay – Een pleidooi voor ‘de kleine goedheid’
17 mei 2022 – De Vlaamse hoogleraar Roger Burggraeve is een enthousiast pleitbezorger van ‘de kleine goedheid’. Het is voor hem een bijzondere vorm van barmhartigheid. Kwetsbaar én onaantastbaar. ‘De kleine goedheid’ is tegendraads en laat zich zeker niet organiseren.
Maar wat is het precies?
We vroegen Roger Burggraeve eens op te schrijven wat voor hem die ‘kleine goedheid’ is. Het werd onderstaand essay. Roger Burggraeve is een internationaal befaamde kenner van het werk van de Frans-joodse filosoof Emmanuel Levinas. Het denken van Levinas is dan ook de rode draad in zijn bijdrage.
De koppige kleine goedheid
als hefboom in ons samenleven
Een bijzondere vorm van barmhartigheid
door Roger Burggraeve (Levinasonderzoeker, KU Leuven)
“Tussen alle ellende en verwording van menselijke verhoudingen houdt de goedheid stand. Ze blijft mogelijk, ook al kan ze nooit een regime, georganiseerd systeem of sociale institutie worden. Elke poging om het menselijke helemaal te organiseren is tot mislukken gedoemd. Het enige wat levendig overeind blijft is de goedheid van het dagelijks leven: de kleine goedheid. Ze is fragiel en voorlopig. Ze is een goedheid zonder getuigen, in stilte voltrokken, bescheiden, zonder triomf. Het zijn de gewone mensen, ‘kwetsbare zielen’, die voor haar opkomen en haar telkens weer voltrekken. Ondanks alle verschrikkingen die de mens veroorzaakt in naam van het ‘grote goede’ blijft de kleine goedheid overeind, zoals een platgetrapt grassprietje dat zich weer opricht. Ze is misschien wel ‘gek’ – een ‘dwaze goedheid’ -, maar ze is tegelijk het meest menselijke in de mens.”
(naar Emmanuel Levinas, Altérité et transcendance, Montpellier, Fata Morgana, 1995, pp. 117-118).
Dit citaat van de joodse filosoof Emmanuel Levinas (1905-1995) uit de roman ‘Leven en lot’ (1961) (Amsterdam, Balans, 2010) van de Oekraïens-Russische schrijver Vasili Grossman (1905-1964) zet ons op het spoor van de ‘kleine goedheid’ als een bijzondere vorm van barmhartigheid. Het geeft ons ook een inkijk in de ziel en de werking van die kleine goedheid in ons menselijk samenleven.
‘Ik geloof niet in het Goede, ik geloof in goedheid’
De kleine goedheid valt niet uit de lucht als een vluchtig ‘sentimenteel altruïsme’, maar ze duikt op in de meest weerbarstige en dramatische omstandigheden van menselijk samenleven. In naam van het collectief goede worden in de geschiedenis telkens weer mensen opgeofferd, genegeerd en van hun menswaardigheid ontdaan. In naam van algemeen welzijn, veiligheid en gezondheid, of van een verheven ideologie van het goede worden mensen gediscrimineerd, uitgesloten, aan hun lor overgelaten, ontmenselijkt… Het paradoxale, het ergerlijke is dat dit kwaad nooit gedaan wordt in naam van het kwaad, maar in naam van het goede, concreet in naam van een particulier goed: “in naam van de strijd van dat goede met alles wat het als het kwaad beschouwde”. Soms wordt “een notie van het goede zelf een groter kwaad dan het kwaad.” “Mensen die strijden voor hun eigen, particuliere notie van het goede, proberen die notie als een algemeen goed te presenteren. (…) Zo doen particuliere noties van het goede van sekten, klassen, naties en staten zich voor als universeel, om hun strijd te rechtvaardigen met alles wat voor hen het kwaad vormt” (Grossman, Op. cit. p. 409). Dit brengt Ikonnikov, een ‘heilige dwaas’ in de roman van Grossman, tot de volgende uitspraak: “Ik geloof niet in het Goede, ik geloof in goedheid” (p.21).
Goedheid als ‘ont-baatzucht-iging’
Hoe moeten we nu die goedheid, waarvan de kleine goedheid een belichaming is, begrijpen? Kort en krachtig: als overschrijding van de baatzucht. Als behoeftig wezen is de mens een baatzuchtig wezen, dat in verhouding tot andere mensen, evenzeer baatzuchtige wezens, komt tot vormen van wederkerig welbegrepen eigenbelang. Daardoor worden al heel wat vormen van agressie en geweld vermeden. Alhoewel “de baatzucht van kracht blijft” (Levinas). Maar het specifiek menselijke is dat er méér mogelijk is, niet méér baatzucht, maar iets anders dan baatzucht, namelijk onbaatzuchtigheid. Let wel, dit is geen toestand, maar een dynamiek, sterker nog een ethische dynamiek van ‘ont-baatzucht-iging’: door het kwetsbare gelaat van de ander wordt de mens uitgelokt zijn louter utilitaire baatzucht telkens weer te overschrijden. De mens is méér dan, anders dan zijn baatzucht: dat is “het mirakel van het humane in de mens” (Levinas). Goedheid overschrijdt de ‘herkenning’ die in de ander zichzelf als ‘alter ego’ terugvindt en daarom van de ander houdt. Goedheid geeft erkenning aan de ander als unieke ander, omwille van de ander. Ze overschrijdt elke vorm van wederkerigheid en nut of ‘do ut des’. Ze eist geen voldoening als beloning. Ze wordt door de andersheid van de ander in ons gewekt als een ‘overvloedige overvloed’, dit is als een oneindigheid die zich ‘veroneindigt’ en dus nooit ophoudt. De goedheid openbaart zich als verlangen, of liever als een onverzadigbaar verlangen, als een nabijheid die nooit genoeg nabij is, zonder op de ander beslag te leggen of haar of hem te verpletteren.
Een ‘kleine’ goedheid
Ondanks haar exuberantie blijft de goedheid klein. Ze stelt een ‘ethiek zonder systeem’ in, dat wil zeggen dat ze zich boven of buiten elk sociaal (economisch, juridisch, politiek) systeem verheft. Vanaf het ogenblik dat ze een ‘regime’, ‘systeem’, ‘organisatie’ wordt, corrumpeert, ja vernietigt ze zichzelf. Dit betekent niet dat de kleine goedheid tegen de georganiseerde zorg voor en met de ander ingaat. Integendeel, voor zover de goedheid de verantwoordelijkheid door en voor de kwetsbare ander uitdrukt, is ze ook geroepen om zich te organiseren, en dat zo rechtvaardig mogelijk, doorheen allerlei structuren, instellingen, organisaties… Maar ze weigert aan zo’n georganiseerde, institutionele vorm van verantwoordelijkheid, zorg en goedheid, het laatste woord te geven. Ze wil en kan zelf nooit een vorm van systeem en organisatie of instelling worden. In dat opzicht blijft ze ‘klein’, zelfs onooglijk, en ook zwak en onmachtig, fragmentair en partieel, onopvallend en terloops. Ze is allesbehalve verheven en ontzagwekkend, zoals het idee van het collectief Goede dat ‘geïnstitutionaliseerd’ zich als groots en machtig aandient en zich zonder schroom spectaculair ‘manifesteert’ in allerlei ‘overwinningsparades’, optochten en ‘collectieve feestdagen’. Ze is zo alledaags dat ze meestal ‘onder de radar’ blijft. Het lijkt er zelfs op dat ze gedachteloos, zonder veel nadenken, gebeurt. Ze duikt plots op. Ze gebeurt ongepland en toevallig. Ze is zo schamel dat je er amper getuigenverklaringen over hoort. Ze is als kleine kerndeeltjes her en der over het leven verspreid, zodat we er ook gemakkelijk overheen kijken of haar als onbenullig bestempelen of belachelijk maken.
Ethisch individualisme
De kleine goedheid wordt ook nooit door een organisatie, regime of systeem verwerkelijkt, maar enkel door concrete individuen, die niet handelen als vertegenwoordigers van een sociale, economische of politieke organisatie maar vanuit hun roeping tot unieke verantwoordelijkheid voor de unieke ander. Dit is een ethische vorm van individualisme, die in de kleine goedheid gaat van de ene mens tot de unieke ander (face-à-face) als gestalte van dit ethisch individualisme. In de woorden van Levinas, die we parafraseren: “Er zijn tranen die een ‘functionaris’ [van een sociale, economische, politieke organisatie of instelling] niet kan zien, namelijk de tranen van de unieke ander. Opdat ons samenleven humaan zou verlopen, is het absoluut noodzakelijk de verantwoordelijkheid van iedereen, voor iedereen, tegenover iedereen te beklemtonen”. Hoe nodig sociale instellingen ook mogen zijn, in hun schoot zijn er individuele gewetens nodig, want zij alleen zijn in staat het geweld te zien dat uit het goed functioneren van die instellingen als gestalten van de Rede voortvloeit. “We moeten de subjectiviteit verdedigen om te verhelpen aan de wanorde die uit de objectieve orde van de sociale rationaliteit voortvloeit”. Dit protest tegen die objectieve orde betekent geen heiligverklaring van het subjectief egoïsme. Het betekent wel dat het eerste en laatste woord van humaan samenleven toekomt aan de verantwoordelijkheid van de één voor de ander. En dat is precies het wezen van de goedheid, de ziel van de kleine goedheid. Alleen het raakbare en verantwoordelijke ik kan de ‘geheime tranen’ van de ander zien die door de efficiënte werking van het rationeel georganiseerd sociaal bestel en zijn administratie en management teweeggebracht worden. Het individuele geweten kan, of liever mag nooit uitgeschakeld worden. Hoe goed bedoeld ook, regels of methodes en systemen kunnen onrechtvaardig zijn of worden, onder meer wanneer ze niet meer voldoen als zich nieuwe contexten of problemen bij concrete mensen aandienen. Er is niet alleen de dictatuur van slechte regels en methodes, maar ook van goede regels en methodes. De ergste dictatuur is misschien wel die van de ‘beste’ regels en methodes, die zich als zodanig tot ‘‘perfecte aanpak’ verheffen! Precies daarom is het uniek verantwoordelijke subject – ‘de-één-voor-de-ander’ – onontbeerlijk om in te staan voor de rechtvaardigheid die ook door de sociale, economische, politieke… ordening nagestreefd wordt, maar die door die ordening als systeem en regime ook weer in het gedrang wordt gebracht. Zo geeft het unieke ik erkenning en bevestiging aan de unieke ander. En dat is precies wat de kleine goedheid doet in het ‘face-à-face’ van de één tot de unieke ander. In alle bescheidenheid, in een bijna terloopse, onmerkbare beweging realiseert het verantwoordelijke ik een vorm van eerbied door op de ander geen beslag te leggen noch de ander te vernederen, maar door die ander als unieke ander te benaderen en bij te staen, te erkennen en te bevorderen in woord of daad, meestal met ‘kleine, niet-heroïsche daden’ (die soms ook kleine woorden of gebaren kunnen zijn).
Het is duidelijk dat deze kleine goedheid, die teruggaat op de verantwoordelijkheid van het unieke ik voor de unieke ander, ook een hefboomfunctie vervult in grote en kleine sociale, economische, politieke organisaties, structuren en instellingen. Ze doorbreekt en overschrijdt die systemen niet alleen, maar ontmaskert ook hun depersonaliserende effecten, hoe nobel van opzet ze ook mogen zijn. Ze legt niet alleen de vinger op de wonde, maar door haar praktijk voert ze de organisaties terug naar hun ethische oorsprong. Ze zijn immers ontstaan uit de zorg van de één voor de ander, maar doorheen hun organisatie – als sociaal systeem – riskeren zij ook voortdurend die oorspronkelijke bezieling uit het oog te verlezen, zeker als alle aandacht uitgaat naar de ontwikkeling van de organisatie als organisatie (wat een vorm van ‘institutionalisme’ openbaart). Ze kunnen zelfs in hun eigen tegendeel omslaan, zoals we bij het begin van ons essay aangegeven hebben, waardoor het objectief en georganiseerde goede perverteert tot het kwade van het goede… Vandaar dat er nood is aan individuele gewetens die vanuit hun geraakt zijn door het naakte gelaat van de ander de originele ethische ervaring van “de-één-door-en-voor-de-ander” in de organisatie aan bod brengen. Daarvoor is het nodig dat individuen vrijmoedig kunnen spreken en oordelen – een vorm van vrije meningsuiting. De kleine goedheid doet dit niet door te spreken maar door te handelen. Of liever ze spreekt door haar handelen: ze toont hoe het alfa en omega van sociale, economische en politieke organisaties, structuren en instellingen berust op de verantwoordelijkheid van de ene mens voor de ander. De kleine goedheid is altijd ook een beetje tegendraads, ook al is dat niet haar eerste doel. Haar eerste opzet is: tegemoet komen aan het kwetsbare en sterke gelaat van de ander dat mij door zijn ‘zijn’ en ‘epifanie’ tot verantwoordelijkheid wekt.
Kleine goedheid opent nieuw perspectief op toekomst
Er is nog één aspect van de kleine goedheid dat om bijzondere aandacht vraagt. Ze openbaart immers een nieuwe visie op de toekomst van menselijk samenleven. Sterker nog, ze brengt een omwenteling teweeg in onze traditionele visie op de toekomst. Een citaat van de ‘zwakke geest’ en ‘heilige dwaas’ Ikonnikov in de aangehaalde roman van Grossman roept deze omkering op: “Mijn geloof is gestaald in de hel. Het is uit het vuur van de verbrandingsovens gekomen, door het beton van de gaskamers gegaan. Ik heb gezien dat het niet de mens is, die machteloos is in de strijd met het kwaad, maar de kracht van het kwaad die machteloos is in de strijd met de mens. De onmacht van de zinloze goedheid is het geheim van haar onsterfelijkheid. Ze is onoverwinnelijk. (…) De menselijke geschiedenis is niet de strijd van het goede dat het kwade probeert te overwinnen. De geschiedenis van de mens is de strijd van een groot kwaad dat een korreltje menselijkheid probeert te vermalen. Maar als het menselijke in de mens nu [ – in tijden van nazisme, stalinisme, oorlog en terreur allerhande -] nog niet is gedood, dan zal het kwaad niet meer overwinnen” (V. Grossman, Op. cit., p. 414).
Dit citaat veronderstelt een klassieke visie op de geschiedenis, namelijk als een strijd tussen goed en kwaad, of liever als een strijd van het goede tegen het kwade. Met de hoop en de overtuiging dat ‘alles in orde komt’, namelijk dat het goede het kwade overwint. Deze ultieme toekomst van de victorie van het goede is echter enkel mogelijk als het goede de strijd aangaat met het kwade. Niemand zal ontkennen dat de strijd tegen kwaad en onrecht in concrete omstandigheden onvermijdelijk en noodzakelijk is. De keerzijde hiervan is dat dan geweld tegen geweld ingezet wordt, en dus dat het goede besmet wordt met het kwade…: ’met alle geweld alle geweld overwinnen’, met het oog op ‘de finale overwinning van het goede op het kwade’. (Denk in dit verband aan The Lord of the Rings van J.R.R. Tolkien, waarin de epische strijd tussen goed en kwaad spectaculair in beeld gebracht wordt, met de belofte, of liever de verwerkelijking van de finale en totale overwinning van het goede op het kwade – tot en met de slachtoffers die onderweg vallen: ‘het is goed dat één mens sterft voor het welzijn van het hele volk’). Dit ‘doel’ van de geschiedenis blijft zo getekend door zijn eigen tegendeel, namelijk door het kwaad dat het bestrijdt… En dat laat een wrange smaak na. De kleine goedheid zet deze visie op de geschiedenis op haar kop. Het ‘nieuwe van de toekomst’ is niet de overwinning met alle geweld van het kwade door het goede, maar een daad van goedheid die zich niet van de wijs laat brengen door het kwade. Dat is precies de onsterfelijkheid van de kleine goedheid: “Ze wint nooit, maar wordt ook nooit overwonnen” (Levinas, 1996). De kleine goedheid voert geen strijd tegen al het kwade in de wereld, want ze beseft dat ze daar niet tegen opgewassen is. Maar ze houdt in haar schamelheid en zwakheid toch haar sterkte overeind, in die zin dat ze door de strijd van het kwade tegen het goede niet kapotgemaakt kan worden. Ze kruipt altijd weer koppig overeind, zoals een platgetrapt grassprietje ons achter onze rug al staat uit te lachen door zich weer langzaam maar veerkrachtig op te richten. Ze is eeuwig, onverwoestbaar, ook al is ze onmachtig om voorgoed een wereld zonder geweld, tirannie en terreur te garanderen. Ze voltrekt zich zonder er zich om te bekommeren of ze het zal overleven of uithouden. In dit opzicht is ze onnadenkend, ook zonder enige gedachte van ‘voor wat hoort wat’ (ze is niet uit op beloning, ook niet op de belofte van een ‘eeuwige beloning’). Als ze hier en nu iets doet voor een ander, dan is dat genoeg. Dit kwetsbaar karakter neemt niet weg dat ze onaantastbaar is. De kleine goedheid is niet klein te krijgen: “ze is ontwapend maar onoverwinbaar” (Levinas).
Tot slot: een bijzondere vorm van barmhartigheid
We eindigen met de verbinding die Levinas legt tussen de kleine goedheid en de barmhartigheid: “de goedheid van de ene mens voor de andere, de ‘kleine goedheid’, die we ook barmhartigheid (rachamim) noemen” (À l’heure des nations, Paris, Minuit, 1988, p. 157). Het wortelwoord van rachamim is ‘rechem’, baarmoeder. Een baarmoeder is datgene wat het andere dan zichzelf in zich te dragen krijgt tot het geboren wordt, sterker nog: om het te laten geboren worden. Zo zijn mensen met elkaar verbonden: een vorm van ethisch moederschap, waardoor mensen reeds met elkaar verbonden zijn vooraleer zij zich met elkaar verbinden: broederschap (en zusterschap) als menselijke conditie. Verantwoordelijkheid van de een voor de ander als ‘het andere in hetzelfde’, als raakbaarheid en geraakt worden door het kwetsbare en sterke gelaat van de ander. Ethische zwangerschap als appel tot goedheid, soms niet méér dan ‘kleine goedheid’ die in barre en zelfs onmogelijke omstandigheden voor de ander doet wat gedaan moet worden, zonder utilitaire of strategische overwegingen.
‘Er klonk alleen nog stilte’
“Bij de bevrijding van Stalingrad door het Rode Leger werden de Duitse soldaten gedwongen de lijken van gesneuvelde Russen die ze in kelders hadden gedumpt, eruit te halen om ze te kunnen begraven. Er waren talloze ‘toeschouwers’ uit de stad, allen met zakdoeken voor hun neus omwille van de verschrikkelijke stank die bij het bovenhalen van de half vergane lijken naar buiten walmde.
Allemaal schimpten en vloekten ze op de Duitse soldaten… Er was ook een oudere vrouw, erger dan alle anderen: ze schold en schreeuwde en schopte onophoudelijk tegen de haveloze soldaten op.
Ze ging maar door: heel haar ziel vol woeste haat stond op ontploffen. Maar plots liep ze naar een jonge Duitse soldaat aan de overkant van de straat,
zeker geen achttien, die bezweek onder de last van de lijken die hij moest torsen.
De oude vrouw haalde een stuk brood uit haar jaszak en gaf het hem. Ze gaf geen schreeuw meer, er klonk alleen nog stilte.”(aangehaald door Levinas, in: F. Poirié, Emanuel Levinas: Qui êtes-vous?, Lyon, La Manufacture, 1987, p. 134).
Foto: vluchtelingenopvang in eigen huis (foto Dieuwertje Bravenboer, www.dieuwertjebravenboer.com)
Roger Burggraeve
Roger Burggraeve (1942) is een Belgische moraaltheoloog en filosoof. Hij geniet internationale erkenning voor zijn onderzoek naar het denken van de Frans-joodse filosoof Emmanuel Levinas. Hij was hoogleraar aan de KU Leuven. Burggraeve is priester (Salesiaan van Don Bosco).
Emmanuel Levinas
Emmanel Levinas (1905-1995) was een Frans-joodse filosoof van Litouwse afkomst. In zijn publicaties staat de ander centraal (door Levinas steeds met een hoofdletter geschreven: de Ander). De hernieuwde internationale belangstelling voor Levinas is vooral vanuit het Nederlandse taalgebied ontstaan, met name door de studie van Roger Burggraeve.
Reageren?
Ongepaste reacties worden verwijderd(E-mail adres wordt niet gepubliceerd)