Binnen de traditie van het jodendom kent barmhartigheid twee belangrijke aspecten: tsêdaka (gerechtigheid) en gêmieloet chassadiem (daden van liefhebbende vriendschap).
Barmhartigheid is gefundeerd in de Thora en maakt deel uit van de rechten en plichten. Iedere jood heeft de plicht om barmhartigheid te geven, maar ook het recht om die te ontvangen. Het is primair geen handelen uit medelijden maar uit goddelijke plicht. Er is fundamenteel sprake van wederkerigheid, wat zich concreet vertaalt in ‘daden van vriendschap’. In de joodse traditie geldt de plicht tot barmhartigheid niet alleen tegenover de naaste in eigen kring, maar evenzeer tegenover de vreemdeling.