De drie belangrijkste deugden in het hindoeïsme zijn mededogen, liefdadigheid en zelfbeheersing.
Mededogen wordt ‘daya’ genoemd en komt voor het eerst voor in de heilige teksten die nog vóór 1500 voor Christus werden geschreven (de Vedas). In die teksten wordt soms de oorlog verheerlijkt, maar gaf de god van de oorlog (Indra) ook enig blijk van barmhartigheid. In latere teksten wordt een veel grotere betekenis aan mededogen gegeven en wordt mededogen een van de drie belangrijkste deugden.
In het hindoeïsme zijn goede daden in het leven nu belangrijk voor het latere leven. Wie nu veel goeds doet zal later in een beter leven worden geïncarneerd.