Binnen het boeddhisme is de deugd van de karuna (compassie, mededogen) een van de negen deugden die door Boeddha werden onderricht. Het gaat dan om het streven om alle levende wezens te bevrijden van hun pijn.
Maar die leefregel hangt nauw samen met de andere zoals het verlangen om geluk te brengen aan alle levende wezens met bewustzijn. Maitri (liefdevolle betrokkenheid) en upeska (gelijkmoedigheid) geven een evenwichtigheid die ons in staat stelt evenveel en zonder onderscheid van alle levende wezens te houden. Uiteindelijk gaat het om het eindigen van het lijden.
De Boeddha heeft gezegd dat we ons best moeten doen om met onze menslievendheid tot in de verste uithoeken van de wereld te reiken. Het beoefenen van mededogen overstijgt dus de eigen cultuur of religie en is niet alleen gericht op de ‘broeders en zusters’ van eigen stam en volk.
Toen Boeddha gevraagd werd of vriendelijkheid een mededogen een deel van zijn leer zijn, antwoordde hij: “Nee, het zou niet waar zijn om te zeggen dat de ontwikkeling van een liefhebbende vriendelijkheid en mededogen een deel van onze leer is. Het zou waar zijn om te zeggen dat de ontwikkeling van liefhebbende vriendelijkheid en mededogen onze hele leer is.”
In het boeddhisme wordt mededogen gezien als een antigif tegen het gif van woede en haat.